Geschiedenis 

De vroegste schriftelijke verwijzing naar Gambia is vastgelegd in het verslag van Hanno de Carthaag. De Carthagen leefden ongeveer 470 BC in het oude Europa / Middellandse Zee gebied en maakten vele intercontinentale reizen en stonden zo in contact met verre beschavingen.

De eerste Gambiaanse nederzettingen waar kennis was van landbouw en op simpele wijze ijzer konden bewerken bevonden zich rond AD 500 aan de oevers van de Gambia Rivier. Mettertijd breidde ook de trans Sahara handelsroute zich uit. Het wordt algemeen aangenomen dat in de 5 de tot 8 ste eeuw het Sarahuley volk het SeneGambia gebied bevolkte. In de 14 de eeuw strekte het indrukwekkende Rijk van Mali (Manding) zich uit van de rand van de Sahara tot diep in de jungles van het huidige Sierra Leone. Dit Rijk was opgericht door Sundiate Keita, het hoofd van de Mandinka stammen. Zij domineerden bijna alle trans Sahara handelsroutes en het contact wat hierdoor ontstond met de leiders van de Arabische staten zorgde ervoor dat de Manding heersers zich enthousiast bekeerden tot de Islam.

Net zo snel als het Manding Rijk tot stand was gekomen viel deze ook weer uiteen en rond het begin van de 15 de eeuw raakte het Rijk dan ook zijn macht kwijt over het verworven gebied. De Islam bleef echter als godsdienst gehandhaafd en begon steeds meer terrein te winnen van de oude Afrikaanse animistische godsdiensten.

Het eerste Portugese contact met Gambia werd gelegd in 1456 toen een Portugese verkenningsvloot op het huidige James Island landde. De Portugezen wilden de, door de Arabieren, gedomineerde handelsroutes (voornamelijk in goud) omzeilen en tot in de 16 de eeuw hadden zij het monopolie op de West Afrikaanse vaarroutes. Zij vestigden handelsposten waar zij zout, ijzer, buskruit en geweren verhandelden in ruil voor ivoor, goud, ebbenhout en slaven.

Begin 17 de eeuw kampten de Portugese kolonies in Brazillië met een arbeiders tekort wat er toe leidde dat dit tekort aangevuld werd vanuit West Afrika d.m.v. slaven. Halverwege de 17 de eeuw begon Groot-Brittannië ook met de handel in slaven in West Afrika. Hierna volgden de Nederlanders en de Fransen het voorbeeld waardoor Portugal zijn monopolistische positie verloor. De slaven werden te werk gesteld in o.a. Amerika, Jamaica,  Suriname en de Antillen. De slavenmeesters namen de originele stammennamen af van de slaven en gaven ze Europese (achter)namen. Hierdoor raakten de slaven niet alleen hun vaderland kwijt maar ook hun familie achtergronden.

Vele nazaten van de eerste slaven proberen tegenwoordig hun identiteit en achtergrond te achterhalen, iets wat door de grondigheid van de slavenhandelaren vrijwel onmogelijk gemaakt is.

In 1661 namen de Britten definitief bezit van James Island en dit was het begin van de Britse heerschappij over Gambia, de Fransen namen bezit van wat tegenwoordig Senegal is. In 1765 werden de eerste Engelse forten gebouwd, de handel beperkte zich toen hoofdzakelijk tot slavenhandel. Pas in 1807 werd onder Britse heerschappij de slavernij afgeschaft maar de Britten bleven Gambia wel bezetten. In 1887 werden definitief de grenzen van Gambia en Senegal door de Britten en Fransen vastgelegd en zij rukten zo het Senegambia gebied geografisch uiteen.

Omdat er een alternatieve handel moest komen nu de slavernij was afgeschaft begonnen de Britten pinda plantages op te zetten. Tot op de dag van vandaag is de pinda het grootse export product van Gambia.

Gedurende de Tweede Wereld Oorlog vochten Gambiaanse soldaten aan de zijde van de geallieerden tegen de Duitsers en de Japanners. De meeste van deze soldaten vochten in Birma, sommige stierven dichterbij huis en er is een Gemenebest Oorlogs begraafplaats van in Fajara (vlakbij Banjul).

In Banjul lag ook een landingsbaan voor de US Army Air Forces en een bevooradingshaven voor geallieerde marine troepen. De Amerikaanse president Franklin D. Roosevelt landde voor een tussenstop in Gambia in 1943 op zijn weg naar de Casablanca conferentie. Het was het eerste bezoek van een Amerikaanse president aan het gehele Afrikaanse continent. Roosevelt verafschuwde hoe de Britten de Gambianen behandelde en na zijn bezoek aan Gambia heeft Roosevelt vele verhitte discussies gevoerd met Churchill hierover. Zijn afkeuring van deze koloniale uitbuiting zouden ten grondslag liggen aan zijn inzet om de Verenigde Naties te stichten.

Na de Tweede Wereld Oorlog kwamen er steeds meer stemmen voor zelfbeschikking maar pas op 18 februari 1965 kreeg Gambia politieke onafhankelijkheid van Groot-Brittannië. Koningin Elizabeth II bleef echter wel het Staatshoofd omdat gedacht werd dat Gambia het zelf niet zou redden. Rond dezelfde tijd deden zich twee gebeurtenissen voor die ervoor zorgde dat de kleine zelfstandige staat kon overleven en zelfs met succes: De wereldhandelsprijs voor de pinda steeg enorm en wat nog meer van belang was, het toerisme begon van de grond te komen.

Gambia kampt wel met een snelle devaluatie van de munteenheid, de Dalasi. Dit resulteert in scherpe prijsstijgingen van diverse goederen wat het gewone leven voor de Gambianen zwaar maakt.